Lia en Taco bij de Vietnamezen

Stille kracht

‘Ik moet een nieuwe brommer kopen’, zegt Pak Muchsan, mijn leraar bahasa indonesia, als ik het ijzige klaslokaal binnenloop voor mijn tweewekelijkse les. Ik ril, het verschil tussen de 30 graden buiten en de 19 graden binnen is iedere keer weer een schok. ‘Waarom?’, zeg ik, terwijl ik rondkijk, op zoek naar de afstandsbediening van de airconditioning om zonder dat hij het merkt de temperatuur een beetje draaglijker te maken, ’je hebt er toch een?’ ‘Mijn drie kinderen worden te groot’, antwoordt hij. ‘Mijn vrouw en ik passen er niet meer bij.’

Het is iedere keer weer verbijsterend om te zien wat de Indonesiër op één brommer kan vervoeren. De economie groeit, maar een auto is nog steeds onbereikbaar voor de meesten en fatsoenlijk openbaar vervoer is er niet. Dus gebeurt alles op de brommer. Er rijden er duizenden in Surabaya. Met gevaar voor eigen en andermans leven laveren ze tussen het verkeer door en wurmen zich in ieder gaatje dat zich aandient. Het valt nog mee dat ze wel allemaal helmen dragen. ‘Wat goed dat ze dat doen, dan zijn er vast minder gewonden’, zeg ik tegen Pak Muchsan. ‘Controleert de politie ook?’ ‘Ja, dat doen ze’, zegt hij. ‘Maar gelukkig niet als ze een gezin met kinderen zonder helm op de brommer zien. Dan laten ze je door.’ De logica ontgaat me totaal, maar dat gebeurt wel vaker tijdens mijn lessen met Muchsan. Hij praat graag en wil alles weten over Nederland. Maar ik hoor liever zijn verhalen. Ze geven me een inkijkje in zijn Indonesië.

Op een dag zit Muchsan flink te gapen tijdens de les. ‘Sorry’, zegt hij. ‘Ik heb slecht geslapen want mijn vrouw was niet thuis.’ Wat lief, denk ik. Hij mist z’n vrouw. ‘Ik durf nooit naar huis als zij er niet is’, vervolgt hij. ‘Ik ben namelijk bang voor geesten. Dus dan ga ik maar bij een vriend slapen tot ik weet dat ze weer terug is.’ ‘Wat zouden die geesten dan met je kunnen doen?’ vraag ik. ‘Nou, een vloek uitspreken en dan overkomt me alleen nog maar ongeluk.’ Volwassen man, drie kinderen, docent Engels. Ik kan er met mijn pet niet bij. ‘Heb je al eens geprobeerd ze weg te jagen?’ ‘Kan dat dan?’ vraagt hij verbaasd. ‘Ja hoor’, zeg ik, ‘gewoon de deur opengooien, binnenlopen en roepen: Ophoepelen! Ik ben hier de baas.’ Hij kijkt me ongelovig aan. ‘Weet je dat zeker?’ ‘Natuurlijk,’ zeg ik zelfverzekerd. Als hij in boze geesten gelooft, mag ik geloven dat je ze weg kan jagen.

Tijdens een les waarin ik woorden leer als telepon, komputer en warnet (internetcafé) zegt hij ineens: ‘Mijn beste vriend praat niet meer tegen mij. Vroeger was hij de beste van de klas, had een vrouw en kinderen en een baan. Hij had genoeg geld. Maar toen kreeg hij pijn aan z’n arm. Ik nam hem mee naar de dukun (medicijnman) en die gaf hem kruiden. Hij moest iedere week terugkomen om nieuwe te kopen. Nu is zijn geld op, zijn vrouw weg en heeft hij geen baan. Hij kan geen eten meer kopen. Af en toe vraagt hij of ik rijst over heb. Ik vind dat erg en heb via facebook gevraagd of mijn vrienden hem kunnen helpen. Maar nu is hij boos, hij schaamt zich. Iedereen weet nu dat hij arm is. Ik wilde hem alleen maar helpen.’ Muchsan kijkt treurig. Een oproep op facebook heeft het eergevoel van zijn beste vriend aangetast.

Muchsan’s favoriete onderwerp is eten. Als ik een keer mijn huiswerk niet heb gemaakt, zeg ik als afleiding dat ik een nieuw gerecht heb geproefd. Hij raakt in vervoering, vergeet de hele les en zoekt naarstig op internet naar plaatjes van alle Indonesische lekkernijen die ik beslist ook nog moet proberen. Dan duikt hij in zijn tas en pakt een zakje eruit dat gevuld is met iets geligs. ‘Dit is sirsak, zuurzak’, zegt hij. ‘Het is een vrucht die kanker geneest, heb ik op internet gelezen. Niemand weet dat, dus ze laten het gewoon op de grond liggen en wegrotten. Ik heb een hele zak vol geraapt toen ik met mijn vader na het middaggebed naar huis liep. Hier, dit zakje is voor jou.’ Ik neem voorzichtig een hapje en proef een zurige, gefermenteerde smaak. Wie weet hoe lang dat vruchtvlees al ongekoeld in dat zakje heeft gezeten. ‘Wat ga je ermee doen?’ vraag ik. ‘Elke dag een hapje van eten’, zegt hij, ‘dan weet ik zeker dat ik nooit kanker krijg.’ Na de les pakt Muchsan zijn spullen in. Hij stopt zijn zakjes met zuurzak terug in zijn tas. Ik zie nog net hoe een pakje sigaretten naar de bodem verdwijnt.

Even terug in China

De jaarlijkse regionale Supply Chain Conference was deze keer in China en tot onze grote vreugde zelfs in Guangzhou. Taco zou ruim 3 dagen aan het werk zijn, maar dat weerhield me er niet van om mee te gaan. Het is nog maar zo kort geleden dat we er gewoond hebben en het leek me heerlijk om de bekende plaatsen en onze vrienden nog eens op te zoeken. Omdat het de week erop Hemelvaart was (in Indonesië vieren ze islamitische, hindu en christelijke feestdagen), besloten we er een reis naar Beijing aan te knopen. Eén jaar in China was te kort geweest om de Noordelijke Hoofdstad (Bei Jing) te bekijken.

Onze eerste stop was Hong Kong. Koffers in de hotelkamer gegooid en zo snel mogelijk met de Star Ferry naar de andere kant van de Harbour naar ons favoriete restaurantje. Rucola, mozzarella, vers Italiaans brood en een goed glas wijn, een mens kan van simpele dingen heel gelukkig worden. Daarna nog even met 10 miljoen anderen de avond lichtshow bekijken in de Harbour en koffie drinken aan de Walk of (Chinese) Stars. De klanken die we om ons heen hoorden, konden we hier en daar ontcijferen. Wie had ooit kunnen bedenken dat Chinees ons vertrouwd in de oren zou gaan klinken.

In de trein naar Guangzhou de volgende dag zat iedereen weer lekker in zijn telefoon te blèren en op topvolume spelletjes te doen op de iPad. Bij aankomst, verdrongen de illegale taxichauffeurs zich om een duur ritje aan ons te slijten, maar hier waren we op voorbereid. Ons gedecideerde ‘bu yong’ (niet nodig) deed ze snel afdruipen, dit moesten locals zijn.

Guangzhou was veranderd, nog meer restaurants en bars, nog meer grootse gebouwen, nog meer opgeruimd en schoner. De mensen waren nog net zo leuk: meisjes met elfenjurkjes en vriendjes die trouwhartig hun damestasjes dragen, omaatjes die een dansje doen in het park en je met een tandenloze lach wenken om mee te doen, en hartverwarmende begroetingen van ex collega’s van Taco. Met mijn Chinese simkaart had ik al snel weer contact gelegd met mijn GWIC-vriendinnen. Er moest een al niet meer zo nieuw baby’tje bewonderd worden en ik mocht meteen weer meedoen aan de chique kookles in het China hotel.

Voor Beijing hadden we 7 dagen uitgetrokken. Ons hotel lag naast de Verboden Stad, die in het verlengde ligt van het Tian’anmen plein. Voordat je het plein op mag, wordt je gefouilleerd, al leek dat alleen te gelden voor Chinezen. We kochten een metrokaart waarmee we voor 2 yuan per rit de hele stad doorkonden. Dat bleek erg handig want door het tekort aan taxi’s werden ritjes van en naar populaire bestemmingen aan de hoogste bieder vergeven. Heel frustrerend als je er een hele dag lopen op hebt zitten. Een van onze eerste bestemmingen was de Grote Muur bij Mutianyu. Met een cabine scheerden we vlak boven de bomen naar de top van de muur. De mist waarmee de dag was begonnen, trok op. In een langzaam tempo om maar zo veel mogelijk in ons op te nemen, zijn we er een stuk overheen gelopen. In de verte zie je langs scherpe bergranden ongerestaureerde delen van de muur. Het is onvoorstelbaar hoe ze de stenen naar boven hebben gekregen. Op de terugweg stopten we bij de Ming graven. Op een pad naar het graf van keizer Yongle lieten we ons fotograferen bij de gebeeldhouwde olifant waar ook Mao Zedong eens gestaan heeft.

Beijing is ook een opvallend fietsvriendelijke stad. Waar Guangzhou haar best doet de fietser weg te jagen, heeft de stadsplanning van Beijing gescheiden fietsbanen aangelegd tot in de Verboden Stad. Met een gids fietsten we door oude hutongs, voor het Tian’anmenplein langs, waar we prompt weggejaagd werden toen we even stopten voor uitleg, door het Bei hai park met zijn vijvers en openbare fitnesstoestellen, en naar het Olympisch dorp met het beroemde Bird’s Nest stadion en de Water Cube. Wat een gevoel van vrijheid om door zo’n wereldstad te kunnen fietsen.

De Verboden Stad is de meest bezochte attractie van Beijing. Door de hoeveelheid toeristen die er komen, vallen we als buitenlanders niet meer op. Er wordt niet naar je gestaard, iets wat in Surabaya nog wel vaak gebeurt. Zelf betrappen we ons erop dat we onze ogen uitkijken naar de vele Chinese tourgroepen. Ze blijven angstvallig dicht bij hun gidsen die met een vlag voor ze uit lopen. Om niet alleen achter te blijven, dragen ze allemaal dezelfde kleur petjes of t-shirts. En dan is er nog de geur naar hooi en paarden en platteland die om ze heen hangt. Het ontroert ons om te zien hoe bussen vol bejaarden, volgens onze Chinese vrienden voor het eerst in hun leven, toerist in eigen land zijn.

Als laatste bezochten we het Zomerpaleis aan de buitenrand van Beijing. Met de metrokaart konden we tot aan de poort komen. De excessen van de vroegere keizersfamilies zijn nu attracties geworden. We zagen een marmeren boot die keizerin Cixi voor zichzelf liet bouwen om er gezellig thee te kunnen drinken. Een nagebouwd dorpje met winkelstraat op het landgoed moest de keizerin de gelegenheid geven te shoppen zonder dat ze zich tussen de gewone stervelingen hoefde te mengen.

Op de terugweg hadden we nog 3 dagen in Guangzhou. Behalve shoppen, tasjes voor de dames van de brouwerij in Surabaya en polo shirts voor Taco, wilden we vooral nog diegenen zien die we aan het begin van de reis gemist hadden. Het werd een grote reünie in onze vertrouwde The Paddy Field pub.

Tom cats gesignaleerd

Er is een tom cat epidemie in Surabaya. Op het werk en in het vrouwencircuit gonst het ervan. Navy heeft er een in haar auto gehad. Gelukkig had ze het op tijd in de gaten, met een tissue heeft ze hem uit het raam gebonjourd. Ook op de brouwerij zijn ze gesignaleerd. Uit de buurt blijven, niet aanraken, zeker niet van je afslaan maar met een klets water van je lichaam spoelen of wegblazen, is het advies. En verder gewoon doorleven. Want als je in de tropen woont, raak je wel gewend aan beestjes. Kakkerlakken in de keuken, termieten in je nieuwe teakhouten kast, slangen tijdens een rondje joggen, bijtgrage apen in het apenbos, gekko’s die je gratis openluchtconcerten bezorgen, ratten die ’s avonds over straat schieten, muggen die knokkelkoorts overbrengen, vleermuizen die gezellig over ons terras scheren, salamanders die zich tussen de vaat verstoppen. We kijken er niet meer van op.

Vorig jaar oktober trokken we in ons huis in Surabaya. Het is een heerlijk huis, de omgeving is weelderig groen, vanuit mijn huiskamer zie ik de palmbomen wuiven en de bananenboom die ze voor ons geplant hebben, groeit hard. Misschien kunnen we binnenkort bananen uit eigen tuin eten. Toch werden we gewaarschuwd. ‘Er zitten daar veel beesten, hoor’. Iemand is er ooit weggegaan omdat ze een rupseninvasie kregen die niet te bestrijden was. De rupsen bleven komen en de bewoners gaven zich gewonnen. We vroegen aan onze makelaar wat daar waar van was. ‘Oh’, zei ze,’bij jullie wordt er 2 keer in de maand gefogged en als jullie willen, laat ik het nog een keer extra doen’. Dat foggen blijkt een meneer te zijn op blote voeten, zonder masker, die met een soort bazooka door ons wooncomplex en in onze tuinen rondloopt. Uit de bazooka komt een ontzettende wolk bestrijdingsmiddel waardoor je even denkt dat je weer in mistig Nederland bent. Gelukkig krijgen we een brief van te voren zodat we ramen en deuren kunnen sluiten, mijn met veel pijn en moeite aan het groeien gekregen kruidenplantjes en de was kunnen binnenhalen en we kunnen zorgen dat we even weg zijn.

Vorige week kwam ik met de auto thuis en liep de bazooka weer rond. ‘Indra’, zei ik tegen de chauffeur, ‘wat nu? Ze hebben ons helemaal niet gewaarschuwd. Ik stap niet uit hoor’. Indra maakt aanstalten om zijn deur open te doen. ‘En jij ook niet’, zeg ik, ‘dit is niet gezond’. ‘Oh’, zegt Indra, ‘maar ík ben geen mug’. Ik ademde diep in, kneep mijn neus en mond stijf dicht en rende toen ook maar naar binnen, want ik ben tenslotte ook geen mug.

Over huisdieren kan ik kort zijn, daar houden ze in Indonesië niet van. Honden zijn onrein en ze zijn er doodsbang voor. Negen van de tien keer wil niemand bij je werken als je een hond hebt. Zangvogeltjes zijn wel populair, ze hangen in piepkleine kooitjes in de brandende zon aan dakranden te bungelen. Je kan ze kopen langs de weg en dan krijg je ze mee in een boterhamzakje. Onderweg naar mijn les bahasa indonesia staan op een hoek van een straat, onder een parasolletje, kooien met pups zonder eten of water. Wat ze daarmee gaan doen? Geen idee.

Maar nu de tom cat, vanwege zijn gelijkenis genoemd naar de Amerikaanse F14 straaljager. Ik had er nog nooit van gehoord. Het blijkt een kruising te zijn tussen een mier en een tor. Ze leven op de sawa’s maar de toenemende bebouwing en het afbranden van de rijstvelden na de oogst, jaagt de insecten de stad in. Ze steken niet eens, maar als je ze van je afslaat, spuiten ze een goedje op je dat rode vlekken en lelijke blaren op je huid veroorzaakt. Nu loop ik gewapend met een fles water in de ene hand en een waaier in de andere me ontzettend in te houden om niet bij elke kriebel die ik voel een enorme pets te geven.

Mijn man is brouwer

‘Mijn man is brouwer', altijd een leuke uitspraak om meeop de proppente komen alsiemand mij vraagt wat Taco voor werk doet. Veel buitenlanders die wij hier kennen, zitten in de tabaks-, teakmeubelen-, cement-, schoenen- en leerindustrie. Een brouwer is altijd een welkome aanvulling, want dat opent mogelijkheden voor brouwerijbezoek en bierfeestjes. Het is heel interessant om in een cementfabriek rond te kijken. Maar waar anders dan in een brouwerij eindigt een rondleiding in de bar met een biertje?

Nu zijn we in Surabaya iets voorzichtiger met het vertellen waarom we hier zijn. Indonesië is een streng moslimland en alcohol is geen onderdeel van het dagelijkse leven. Alleen in supermarkten wordt bier verkocht. Zelden per krat of doos, vaak per fles of blik. Wijn of sterke drank is uitsluitend in speciale winkels te krijgen tegen torenhoge prijzen vanwege importheffingen en accijns. Op Bali proberen ze op zijn minst de importheffing te ontlopen door Australische druiven te importeren en die op het eiland te vergisten. Maar in supermarkten staan de schappen voornamelijk vol met rijen non-alcoholische drankjes. Indonesiërs zijn gek op melk met smaakjes, op aanlengsiroop, op alle soorten ice tea's en ice coffee's, op vruchtensapjes en frisdranken. Alles wat maar koud en mierzoet is.

In China keken ze er niet van op als je een glaasje bier bestelde of wijn nam bij het eten, al gaven ze zelf vaak de voorkeur aan groene thee bij hun maaltijd. Onze eerste ervaring in een restaurant in Surabaya is bij de Italiaan, samen met Australische vrienden. We vragen om de wijnkaart en die hebben ze. Na enig nadenken, kiest Taco een merlot uit. ´Nee, die hebben we niet´, is het antwoord. ´Doe dan maar deze cabernet´. ´Nee, die hebben we ook niet´. ‘Welke wijnen hebben jullie dan wel?' En onze verlegen lachende serveerster wijst met haar vinger naar één plek op de kaart. Die hebben ze. Het Australische echtpaar grijnst. ‘Wij vragen tegenwoordig meteen maar wat ze hebben en kieskeurig zijn we niet meer'. Als de rekening komt, betalen we net zoveel voor die ene fles wijn als voor de rest van het eten.

Toen we vorig jaar augustus in Surabaya aankwamen, belandden we midden in de Ramadanperiode. In deze vastenmaand gaan de zeldzame slijters die er al zijn op vakantie om geen aanstoot te geven. Bars serveren dan ook liever geen alcohol. Ik verzucht tegen mijn nieuwe Finse vriendin, dat ik dat toch wel jammer vind, geen glaasje wijn meer bij het eten. ‘Oh', zegt ze, ‘daar weet ik wel wat op, kom maar mee.' En daar gaan we, samen met haar chauffeur, dwars door Surabaya. De straten worden alsmaar drukker en brommers en becak's halen ons links en rechts in. Als we niet meer verder kunnen omdat het te nauw wordt, stappen we uit en gaan te voet verder door een steeg. De steeg staat vol met warungs waar mannen in moslimdracht aan wankele tafels nasi goreng en saté ayam eten. We vallen op en worden nagekeken. Zoekend kijkt Helka rond tot ze de ingang vindt. Ik zie een kale, witte gang die uitkomt in een kantoortuin. Er liggen stapels papieren op de bureaus en op de ouderwetse typemachines wordt driftig getypt. Alles is smoezelig wit en er hangt niets aan de muur. Ik zie alleen maar mannen. We mogen aan een bureau gaan zitten. Dan komt er een lijst tevoorschijn. Drie pagina's wijn en sterke drank. Na enig nadenken kies ik twee wijnen uit. ‘Die hebben we niet'. ‘Wat heeft u wel?' ‘Die'. ‘Doe dan maar 12 van die'. Helka bestelt een doos wodka (ze is Fins, tenslotte) en na een hele stapel bankbiljetten te hebben neergeteld, het grootste biljet dat Indonesië heeft is van 100,000 Rupiah, ongeveer € 8,50, lopen we weer terug naar de auto.

‘Mogen ze het bij jou thuis afgeven?' vraagt Helka. ‘Want bij mij in het dorp worden de kofferbakken wel eens opengemaakt om te kijken of er alcohol inzit. Jij woont op een complex met meer buitenlanders, daar durven ze dat niet te doen.' Een dag later wordt alles keurig bezorgd. En zo ben ik aan ons vaste adresje gekomen. Als de voorraad op is, belt Helka naar het kantoor en de volgende dag heb ik het in huis. Het enige nadeel? De komende drie jaar drinken we Jacob's Creek Chardonnay en Two Oceans Shiraz.

Voor mijn vader

`Als we met elkaar trouwen´, zei mijn vader tegen mijn moeder in 1955, ga je dan wel met me mee naar het buitenland?´. En mijn moeder, die wel in was voor avontuur, antwoordde volmondig ´Ja!´. Een jaar later was ik er en woonden we in ons eerste buitenland, in Hasselt, net over de grens bij Eindhoven, en werkte mijn vader bij de plaatselijke Philipsfabriek.

Nooit heb ik stilgestaan bij het ‘andere’ leven dat we leidden. In Hasselt ging ik naar de papschool en praatte Hasselts. In Congo ging ik naar een Belgische school en praatte Frans. We woonden in een flat en keken uit op de Congorivier. In Waalre, in Brabant, waar we tussendoor even woonden, ging ik naar de nonnenschool en praatte Brabants. De nonnen liepen in grote witte gewaden en hadden exotische namen als zuster Clementina en zuster Immaculata. In Buenos Aires ging ik naar de lagere school en duurde het even voordat ik Spaans sprak. De juf zette me voor de klas en liet me de rollende r oefenen, en toen ik dat kon, ging de rest vanzelf. In San José werd het een Amerikaanse school en was er een Graduation Ceremony toen ik van de lagere school overging naar de middelbare school. In Lima volgde nog een Amerikaanse school. Ik werd een puber, ging uit dansen en mijn eerste vriendje verhuisde naar een ander buitenland. Thuis spraken we Nederlands, ik maakte mijn huiswerk in het Engels en met mijn vrienden sprak ik Spaans. Bijzonder? Helemaal niet. Iedereen die ik kende was precies zoals wij.

In 1973 keerden we voorgoed naar Nederland terug. En ik deed wat ik altijd al gedaan had, in het land waar ik thuishoorde maar waar veel dingen me vreemd waren geworden. Ik paste me aan en werd weer Hollands, leerde fietsen en schaatsen, boterhammen met kaas eten, mijn eigen bed opmaken, drie keer zoenen, en de hele kamer feliciteren bij een verjaardag.

Toen ik Taco tegenkwam, bleek hij net zo in te zijn voor avontuur als mijn moeder zoveel jaren daarvoor. Maar de vraag of hij uitgezonden wilde worden, kwam pas toen Gemma en Wouter volwassen waren, en toen zeiden we allebei volmondig ‘Ja!’. Ik wist waar ik aan begon.

Mijn leven in Indonesië 57 jaar nadat mijn ouders naar Hasselt vertrokken, lijkt veel op hun leven, ondanks de nieuwe communicatiemiddelen, het gemak waarmee we kunnen reizen en de importproducten in de supermarkten. Het wezenlijke, nieuwe vrienden maken, een nieuwe taal leren, een nieuwe cultuur leren kennen, is hetzelfde gebleven. Ik leun op mijn ervaringen van lang geleden en kan zelfs een steun zijn voor jonge vrouwen die het allemaal voor het eerst doen. De voornaamste les die ik heb geleerd? Nieuwsgierig blijven en niet oordelen.

De beslissing van mijn ouders heeft ook mijn kinderen beïnvloed. Kwam het door alle verhalen van opa en oma bij de albums vol met zwart-wit foto’s, door de logé’s uit verre landen, door hun stages die niet lekker dichtbij werden gezocht maar in Costa Rica en Amerika? Hoe dan ook, het zijn wereldburgers geworden waar we trots op zijn.

Op 17 december overleed mijn vader, 84 jaar oud. Dankjewel pap, voor mijn leven. Niet beter dan het leven van anderen, wel anders. Een rijk leven.

Sint in Surabaya

Buiten is het ruim 30 graden Celsius, binnen bij de airconditioning zitten drie aanstaande Zwarte Pieten en één Sint. De uitnodigingen zijn verstuurd, de cadeaus afgeleverd bij huize Zantinge, en de Nederlandse en Belgische kindertjes wachten vol spanning op wat er komen gaat. Niet dat ze het allemaal even goed begrijpen. Op één afgeleverd cadeautje staat groot geschreven: for Sarah, from Mommy and Daddy. Gelukkig kan ze nog niet lezen. Aan de brieven die de ouders hebben ingeleverd, met een kort verhaaltje of gedicht over hun kind, leiden we af welke taal ze spreken, Nederlands/ Vlaams, Indonesisch of Engels. Dat is handig om te weten voor de Sint.

We maken de kist van de Nederlandse Klub Surabaya open en meteen ruiken we een overweldigende mottenballenlucht. Voorzichtig laden we alle spullen uit, Pietmaillots, Sintbaard en -pruik, handschoenen, een Sintstaf in drie delen en 2 roedes. Unaniem besluiten we die maar in de kist terug te doen, die arme kinderen hier schrikken al genoeg van die lange blanke man met zijn witte baard en zijn Zwarte Pieten. Om in de stemming te komen tijdens het verkleden, luisteren we naar een Sinterklaas CD met een zeer deftig zingend Vlaams kinderkoor en eten we van de uitzonderlijk goed gelukte imitatie speculaaskoek die Piet Sjaan heeft gebakken.

Net als de Zwarte Pieten en Sinterklaas geschminkt en aangekleed op pad willen gaan, op weg naar het huis van onze Belgische gastvrouw Martine, breekt er een tropische regenbui los. We stappen in onze auto’s, Sint komt met zijn hoofd tegen het plafond en zet zijn mijter maar even af. Als we bij een stoplicht staan, doet Zwarte Piet zijn raampje omlaag. De vier paar ogen van de familie op de brommer naast hem kijken hem verschrikt aan. Een stukje voor de poort van het huis van Martine staat een gehuurde becak op ons te wachten. Ons plan om de Zwarte Pieten op de becak te laten fietsen met Sint als passagier kan helaas niet doorgaan. De becak eigenaar, gehuld in een grote regencape, rent ons nog achterna als we hem voorbijrijden. Maar het regent te hard en aangezien de schmink van Zwarte Piet op waterbasis is… nee, dat risico kunnen we niet nemen.

Binnen wachten 7 kinderen met ouders en gasten op de komst van Sinterklaas. Schuchter worden de Sinterklaasliedjes gezongen, ook de ouders zijn wat minder tekstvast na vele jaren buitenland. Verder is het als vanouds, bange kinderen, stoere kinderen, verlegen kinderen en allemaal even blij met hun cadeautje. Piet Paolo snoept stiekem van de pepernoten en krijgt op zijn kop van Sinterklaas en niemand hoeft in de zak want ze zijn allemaal braaf geweest. Dan is het laatste meisje aan de beurt. In het Grote Boek van Sinterklaas staat een Nederlands gedicht op rijm, geschreven door haar vader. Sinterklaas leest het voor. Ze luistert aandachtig, neemt haar cadeautje in ontvangst, geeft Sinterklaas een hand en zegt: ‘I didn’t understand one word of it.’

Naar de bakker

‘Het brood is bijna op’, zegt ons dienstmeisje Lasmi ’s morgens als ik beneden kom voor het ontbijt. Het is vreemd om haar een dienstmeisje te noemen, eigenlijk is ze een dienstoma. Ze is net zo oud als Taco, heeft kinderen en kleinkinderen. Haar man werkt samen met haar zoon op het platteland. Ze heeft daarom gevraagd of ze bij ons mag wonen, het scheelt haar huur en in het weekeinde gaat ze dan naar familie of vrienden. Ze heeft hier een klein kamertje met een bed, kast, spaarlamp en tv die ze van ons gekregen heeft. Sinds kort staat er een ventilator omdat het onder het platte dak anders te heet is om te slapen. Het helpt ook om de muggen te verjagen. In een hoekje ligt haar bidmatje opgevouwen, want zoals zoveel Indonesiërs is ze moslim. Soms, als ik haar zoek om wat te vragen, steekt ze haar hoofd om de deur en heeft ze een witte hoofddoek op, dan is ze aan het bidden. In huis draagt ze geen hoofddoek, maar als ze weggaat op haar brommertje doet ze er een om. De helm gaat er bovenop.

Ze is goed in koken, kookt Indonesisch, Italiaans en Nederlands. Nu wij hebben gezegd dat we weinig vlees eten, bedenkt ze gerechten met tofu en tempeh. Ik ben nog steeds niet achter haar hele repertoire. Iedere dag sta ik voor verrassingen want dan vraagt ze ineens, ‘Houdt u van foccaccia? Zal ik pizza maken? Eet u bitterballen?’. Ze doet voor mij ook de boodschappen want ze weet in iedere supermarkt de weg. Alleen brood, dat is mijn afdeling. Ze werkt al zo lang voor buitenlanders dat ze onze eigenaardigheden kent. Een Fransman wil zijn stokbrood, een Duitser zijn zuurdesembrood en een Nederlander zijn volkoren. Niet dat we dat in Surabaya zullen vinden, dat weet zij, maar we willen ons er zelf van overtuigen. Het hoort bij het inburgeren.

Nu hadden Taco en ik ontdekt dat ze in het vijfsterren Shangri-La hotel heerlijk brood verkopen: geen volkoren maar wel donkerbruin en met een knapperige korst. We moeten het al zonder zoveel vertrouwde dingen doen, zeiden we tegen elkaar, dat we ons de luxe van goed brood best mochten permitteren. En zo komt het dat ik wekelijks Indra de chauffeur roep om mij naar het Shangri-La te brengen. Het is vlakbij ons huis, in Nederland zouden we gewoon op de fiets gaan, maar dat is door de hitte, het chaotische verkeer en het feit dat je door iedereen nagestaard wordt, geen pretje. Bovendien, met de fiets naar een vijfsterren hotel, ze zouden geen raad met je weten. Met de auto dus maar.

Aangekomen bij de oprit van het hotel moeten we stoppen. Onze Toyota Kijiang wordt met een metaaldetector onderzocht op bommen. Daarna neemt de Security een kijkje in de kofferbak, observeert wie er in de auto zit en met een pasje voor de chauffeur mogen we verder rijden. Dit gebeurt via een zigzagparcours met wegversperringen om niet recht het hotel binnen te kunnen rijden. Bij de lobby wordt de deur van de auto voor me opengehouden en wordt ik allerhartelijkst welkom geheten door een van de portiers. Nee, geen koffers vandaag. Indra zet de auto op het parkeerterrein en ik loop naar de ingang van het hotel. Maar eerst moet ik mijn handtas inleveren voor inspectie en mag ik door een inspectiepoortje. De volgende deur wordt geopend en nu ben ik echt binnen. ‘How are you mam, How was your day mam, Nice to see you mam’, een koor aan goede wensen volgt mij op mijn gang naar beneden waar de cakeshop is. Elke hotelmedewerker lacht vriendelijk naar me en knikt me toe. Gelukkig, er liggen twee broden, ik haal opgelucht adem, blij dat ik niet voor niets ben gekomen. Op de terugweg begeleidt het koor me in omgekeerde volgorde, ‘Have a nice day mam, hope to see you again mam, goodbye mam.’ Ik vis mijn telefoon uit mijn tas en bel Indra dat ik klaar ben, een laatste glimlach en groet en ik sta buiten. Indra komt voorrijden vanaf het parkeerterrein, de deur van de auto wordt weer voor me opengehouden en ik stap in. Hij levert het parkeerpasje in bij Security en dan zijn we op weg, terug naar huis.

Ik heb het nu 12 keer gedaan. Bij de dertiende ‘How are you mam, How was your day mam, Nice to see you mam’ begin ik me af te vragen hoe lang ik dit ga volhouden, ook al is het brood nog zo lekker. Als ik tegen Lasmi verzucht dat het wel erg veel tijd kost dat brood kopen, kom ik er achter dat haar talenten nog talrijker zijn dan ik dacht als ze zegt: ‘Don’t worry Misuss, Lasmi can bake bread for you.’

Misschien wordt het Kuala Lumpur

‘Misschien wordt het wel Kuala Lumpur. Ik weet dat daar een plek vrijkomt’, zegt Taco. ‘of Ulaanbaatar, daar gaat ook iemand weg’. Nu het duidelijk is dat we niet in China blijven, is het speculeren begonnen. KL, dat lijkt me wel wat. Modern, goed georganiseerd, een soort Singapore en prachtige natuur. Ulaanbaatar? Wel iets minder. Vooral koud en afgelegen, maar daardoor wel uitdagend en interessant. Maar die taal, minstens net zo moeilijk als Chinees. En moeten we dan in zo’n yurt wonen? Als Taco eindelijk zijn baas uit Nederland onder vier ogen spreekt, hoort hij, ‘Wat vind je van Surabaya? We denken dat je er heel geschikt voor bent.’

Indonesië, het was totaal niet bij ons opgekomen. Ik zie visioenen van groene rijstvelden, hoor Anneke Grönloh met gedragen stem en overdreven articulerend ‘Soerabaja’ zingen, zie Willem Nijholt voor me in De Stille Kracht en denk aan Heeren van de thee van Hella Haasse. Nee, zo is Indonesië niet meer, maar het land en de taal zijn met Nederland verweven en het voelt meteen vertrouwd.

Eind juli komen we aan in onze nieuwe stad. In niets doet het ons aan Guangzhou denken. Er wonen maar 4 miljoen inwoners, er zijn nauwelijks hoge gebouwen, in plaats van fietsen en bussen en metrotreinen rijden er duizenden brommertjes waar hele gezinnen zich mee verplaatsen. Vader en moeder met helm en tussen hen in geperst de kinderen van wie we alleen de uitgestoken armpjes en beentjes zien. Weelderige tropische begroeiing, palmbomen, bougainville in felle gele, paarse en roze kleuren, een schril contrast met de armoedige huisjes en eindeloze bergen afval die overal verspreid liggen.

We arriveren aan het begin van de Ramadan. Veel bars en uitgaansgelegenheden sluiten de hele maand augustus en de buitenlanders gaan met verlof. Straten en kraampjes zijn leeg, imams roepen iedereen op tot gebed, en feesten worden uitgesteld. Zelfs de Onafhankelijkheidsdag, 17 augustus, wordt ingetogen gevierd, zonder de gebruikelijke familiepicknick.

Taco en ik zijn voor de onafhankelijkheidsviering uitgenodigd op de brouwerij, op anderhalf uur rijden van ons tijdelijke huis. We moeten er om 8 uur zijn. Het is een strakgeregisseerde ceremonie met militair vertoon. Taco staat voor het eerst van zijn leven in de houding. De grondwet wordt voorgelezen, het economische rapport van Oost Java wordt gepresenteerd en de roodwitte vlag waar ooit de blauwe strook vanaf is gescheurd, wordt gehesen. Taco deelt de bonussen uit aan de jubilarissen en als laatste worden de lootjes getrokken die de aanwezigen uitgedeeld hebben gekregen. Een heel gelukkige brouwerijoperator mag de hoofdprijs, een beeldbuistelevisie, mee naar huis nemen. De rest van de dag hebben we vrij.

Met Taco´s chauffeur Suli besluiten we verder naar het zuiden te rijden, naar Tretes, een stukje de bergen in. De brouwerij ligt tussen twee vulkanen in. Een ervan steekt scherp af tegen de blauwe hemel. De dorpjes zijn versierd met gekleurde vlaggen ter gelegenheid van deze feestdag. Kinderen in schooluniform komen terug van hun eigen onafhankelijkheidsceremonie. We bezoeken een waterval en de ruïnes van een hindoeïstische tempel.

Na afloop van ons eerste toeristische uitstapje gaan we naar een van de vele malls waar de Indonesische middenklasse al windowshoppend en milkshakedrinkend de weekenden doorbrengt. Een biertje zit er tijdens de Ramadan niet in, dus we bestellen koffie. De menukaart raadt ons aan een paar heerlijke bitterballen erbij te nemen. Als we weglopen, zien we een uithangbord dat we zomaar kunnen lezen. We kijken elkaar aan. Het gaat lukken om hier snel in te burgeren, de taal en het eten zijn alvast geen enkel probleem.